Overlast door verwarde personen – ‘het geval F.’: buurtbewoner is slachtoffer van een ernstig verstoorde buurman. In de wijkkrant van Klarendal die 24 september van de drukker is, staat haar verkorte verhaal. Online publiceert de redactie haar volledig ingezonden brief.
Ingezonden door bewoner van Klarendal E. L.
F. was geen onbekende in Klarendal of daarbuiten. De Gelderlander wijdde eind vorig jaar een artikel aan hem (zonder hem met naam te noemen), het NRC begin van dit jaar en eind augustus opnieuw, in de serie ‘GGZ patienten in de knel’.
Burenoverlast is niet nieuw, maar neemt toe als instellingen worden wegbezuinigd en verslaafden en psychiatrisch patienten in wijken worden gehuisvest, krijgt dat de zoete naam van ‘inclusieve samenleving’ mee. Zoiets van we doen het samen, bewoners zorgen voor elkaar. Wethouder Martien Louwers zegt in een interview in de Gelderlander: “Je moet ook accepteren dat er altijd mensen zijn die even wat ander gedrag vertonen”. GGZ-instellingen zwaaien met de kreet dat ze cliënten begeleiden naar het ‘herpakken van regie over en autonomie in hun leven’. Gemeentes en overige instellingen als sociaal wijkteams wordt in dikke pakken nota’s voorgeschreven hoe te handelen in geval van overlast.
In al die dikke pakken nota’s en voorschriften vind ik één zin aan bewoners gewijd (die de inclusieve samenleving vormen ?): “Bewoners pakken hun verantwoordelijkheid”. De er aan toegevoegde link die me moet vertellen hoe, verbindt me met een niet bestaande site. Het klinkt allemaal prachtig maar verdoezelt in dit geval dat niemand weet wat ze er mee aan moeten, noch met de overlast, noch met de verwarde persoon.
Ik zie een woning als een capsule, een veilige omgeving van waaruit je je leven leeft, ook in een wijkje waar de oude woningen klein en gehorig zijn en je op elkaars lip leeft. Buren leven er hun leven; hun geluiden vang je onbewust op en zijn vertrouwd en geruststellend. De woningcorporatie belooft me ‘veilig en ongestoord woongenot’. Dat laatste had ik, tot vier jaar geleden, toen een toen al heel zieke en beschadigde vijftiger, verslaafd en alcoholist, veteraan voor politie, justitie en zorginstellingen luidruchtig naast me kwam wonen vanuit een instelling voor begeleid wonen. In mijn naïviteit en in goed vertrouwen ging ik er op dat moment vanuit dat hij dat kon, zelfstandig begeleid wonen, want waarom zou hij anders een woning krijgen?
Het was anders en dat heb ik geweten: ik werd mantelzorger tegen wil en dank, uit lijfsbehoud. Onze woninkjes zijn van bordkarton als het gaat om gehorigheid en deze buur laat van zich horen met het volume van een misthoorn. Van opgewekt en ondernemend verandert hij binnen een jaar in suïcidaal en permanent laveloos. Hij klapt vaak zó hard tussen zijn meubels tegen de grond, dat het doordreunt in mijn huis; zó hard dat het niet anders kan dan dat hij per keer botten breekt of op zijn minst een schedelbasisfractuur oploopt.
Hij zwerft ‘s nachts door de buurt of roept binnenshuis dag en nacht manisch om zijn kat. Ligt binnenshuis na weer een val uren en uren comateus te wauwelen, roepen, lachen, zingen. Laat gaspitten onbeheerd branden, laat een buitenlamp die knetterend kortsluiting geeft dag en nacht doorbranden, ligt nachten gekleed in een t-shirt in de vrieskou bij de keukendeur. Dagen van tieren, schelden en dreigen worden afgewisseld met dagen dat het volledig en onheilspellend stil is. “Leeft hij nog?”, vraag ik me dan af. Ik schrik dagelijks op uit mijn bezigheden, het jaagt me dagelijks de stuipen op het lijf: ‘thuis’ is niet rustig, niet veilig meer.
Tegen de buitenwacht kan hij sociaal en redelijk samenhangend overkomen; alléén thuis is het alsof hij brullend de afgrond inspringt. Als ik na anderhalf jaar, begin 2018, ten einde raad wijkagent Eric Hortensius aanspreek, zegt die: “Ik ken hem al langer dan vandaag, de man is niet meer te redden. Die kan beter terug naar begeleid wonen”.
Vanaf dat hij suïcidaal is waarschuw ik de instanties dat het niet goed met hem gaat, (wat hij me niet in dank afneemt). Een leger hulpverleners gaat monter met hem aan de slag, zonder resultaat. Integendeel, het gaat van kwaad tot erger en lichamelijk steeds slechter. Steeds opnieuw valt de suggestie dat hij terug gaat naar begeleid wonen en steeds opnieuw wordt er van af gezien.
Buurman verslijt in twee jaar tijd drie begeleiders bij zijn instelling voor begeleid wonen, stapt vervolgens over naar verslavingszorg, waar hij de volgende behandelaar kwijt raakt; de vierde in drie jaar tijd. Mijn pogingen om afspraken met hem te maken, mijn verzoeken om bemiddeling, mijn pogingen om met begeleiders in gesprek te gaan stranden. F. zelf was weinig ‘inclusief’, ook naar de zorgverlening toe.
Hoe kan de zorginstelling ‘behandelen’ als die behandeling niet gebaseerd is op zijn dossier maar op zijn fabels, ver weg van de dagelijkse werkelijkheid en van gezond verstand? Wie is verantwoordelijk voor de overlast, de schade, voor zijn dood? Niemand, de overlastgever nog het minst.
Het gebrek aan transparantie en gezond verstand werken rechtsongelijkheid in de hand: als buur sta je met lege handen, in een nachtmerrie waar geen einde aan komt. Wat de zorginstelling doet, moet ik in de krant lezen, de instelling moet in de krant lezen wat de buren denken, omdat er geen rechtstreeks contact mag zijn. En waarom? Omdat er een privacy wet is, die hem het recht geeft om alles af te wijzen en hem de ruimte geeft om ongestoord zijn gang te gaan.
Voor de andere buren neemt de overlast af als hij steeds minder vaak buitenshuis is, voor mij wordt het onhoudbaar, met slechts een dun wandje dat woonkamer en slaapkamer van de zijne scheidt.
Vorig jaar rond deze tijd bezet een verslaafde dakloze anderhalve maand zijn woning, wat uitmondt in geweld. Volkshuisvesting start een uitzettingsprocedure tegen F. Die zou afgelopen maart behandeld worden maar vervalt in Corona tijd. Het toezicht van de zorginstelling vervalt eveneens in Corona tijd. Prompt bezet een wisselende ploeg dakloze verslaafden als sprinkhanen zijn woning. In twee maanden tijd ontdoen ze hem van zijn schamele bezittingen, zijn geld, eten en medicijnen.
Dat is het laatste duwtje, hij overlijdt alleen thuis, begin juni, in erbarmelijke omstandigheden. “Maar toch, gelukkig maar, dan is hij uit zijn lijden verlost, de stumperd” hoor ik de achterburen zeggen. “En wij”, denk ik erbij. Zijn kat vindt na anderhalve maand asiel een nieuw thuis.
Voor mij helemaal niet. Een aantal jaar wonen naast angstaanjagend gedrag, dreiging, gevaar en geweld; te maken krijgen met alle ongerijmdheden van welzijns- en zorginstellingen die de situatie voort lieten duren; me jarenlang toeriepen: “Het heeft onze aandacht”, “Hij is bij ons in goede handen” of, terwijl hij zich op het laatst als een ledenpop voortsleepte, “Hij is beter gaan functioneren”: ’t is me niet in de kouwe kleren gaan zitten.
En waarom? Hoe?
“Vroeger ging dit soort mensen naar Wolfheze”, zegt wijkagent Hortensius direct na afloop. En: “Dit is al de derde in de wijk, deze maand”. Maar het is niet alleen Klarendal of Arnhem-Noord, dit verhaal staat niet op zich, het gebeurt overal in Nederland. Wij zijn niet toegerust om deze problemen aan te kunnen. Een van mijn buren schrijft: “Er is veel draagkracht hier en buren kijken naar elkaar om, maar de grenzen worden met alle drugsoverlast echt zwaar overschreden.”
Ik heb het overleefd, mede dankzij buren, het wijksteunpunt en de nuchtere woonconsulente van Volkshuisvesting, maar vraag niet hoe, met meer geluk dan wijsheid. Klarendal kent hier en daar problemen: misschien valt het hier nú mee, elders niet.
Ik denk dat we het er over moeten hebben, want het is gekkenwerk voor de buur die het treft.
september 2020 – foto uit de archieven, Klarendal 2006 © Zefanja Hoogers